Ontheemd
Ze zucht hoorbaar, het is haar
beurt om water te halen bij het uitdeelpunt. Terwijl ze op haar hurken zit, flitsen
haar ogen onrustig van haar ontredderde moeder naar haar kleine zusje. Moeder
is hoogzwanger en kan de twintig minuten heen en vooral terug met een volle
fles niet lopen. De missie is niet zonder gevaar.
‘Doe je voorzichtig lieverd?’
Moeder kijkt haar wanhopig aan.
Ze kan geen opbeurende woorden
vinden om te reageren. ‘Natuurlijk.’ Te oud geworden voor haar leeftijd, plakt
ze een glimlach op haar gezicht. Ze schuift de plastic flap weg en de deken vol
gaten die hen in de nacht moest beschermen tegen storm en regen. Haar elfjarige
ogen hebben meer ellende gezien dan goed voor haar is. Ze moet verstandig zijn
en moeder helpen die het nu zwaar heeft. ‘Tot strakjes, pas jij goed op mama?’
Ze kijkt Banyas vragend aan. ‘Ik ben zo snel mogelijk terug.’
‘Ik heb honger,’ jammert haar
zusje.
Ze geeft geen antwoord.
Zonder op of om te kijken stuift
ze door de straten. Voor zover het oog kan zien, ontwaart ze vernielde wegen en
huizen. Een spookstad vol vogelvrijverklaarde schimmen. Het is een vochtig
warme morgen, de stad zindert van de hitte. Haar zweet stroomt vrijelijk. De
nog overeind staande muren voelen aan als een oven. Ze ademt gejaagd. Waar
kunnen ze heen, waar zijn ze veilig? Het hele land voelt aan als een grote
openlucht gevangenis waaruit ze niet kunnen ontsnappen.
De jongens die ze onderweg
tegenkomt vinden haar vast nog te jong, maar hoelang zal het duren voordat ze zich
die van het lijf moet houden? Carmel heeft heel sterk het gevoel dat ze bekeken
wordt, dat het slechts een kwestie van tijd is voor ze haar achtervolgen. Ze is
moe, doodmoe en bang. Het is dat ze water nodig hebben om te overleven, anders
zou ze nooit in haar eentje door de straten durven te sluipen. In de herrie op
straat bonkt het hart in haar keel bij onverwachte geluiden en voelt ze haar
mond droog worden. Ze onderdrukt haar plotselinge aandrang om terug te keren
naar Banyas en moeder. Het lijkt wel heter dan daarstraks te worden, ze krijgt
moeite met ademen. Dat komt vast door haar conditie, denkt ze. Oververmoeidheid
en een constant dreunend malen in haar hoofd helpt niet. Slapen doet ze de laatste
weken nauwelijks. Telkens worden ze midden in de nacht opgeschrikt door het
geluid van overvliegende drones en ontploffende bommen. Vrijwel continue trekken
ze verder – moeder, Banyas en zijzelf – op zoek naar een plek in de stad waar
het misschien veiliger is, ver weg van mogelijke doelen. Zelfs in de zee van
tenten is het niet veilig gebleken. Ze slapen op het zand, zonder matras of
kussen. Waar vader is weet ze niet. Ze durft aan moeder geen bevestiging van
haar angstige vermoedens te vragen.
Ze hunkert naar hun oude huis. Zou
zo de draad van hun oude leven weer willen oppakken. De talloze dagen dat ze
gelukkig was. Voor de oorlog had ze nog geholpen om de babykamer thuis gereed
te maken. Alle wanden kregen een pastelblauwe tint, moeder denkt dat het ditmaal
een jongen zal zijn. Vader timmerde het wiegje, zij en haar zusje naaiden het
hemeltje. Nu is alles inclusief hun huis verwoest. Met de achterkant van haar
hand veegt ze kwaad een opwellende traan weg. Haar moeder verdient zoveel meer
dan ze nu heeft. Een aanstaande bevalling moet ze zonder haar man doen.
Misschien mag ze in iemands huis bevallen zodat de baby niet op de grond of op
een stuk karton terecht komt? Moeder is bang merkt ze. Het ziekenhuis is
kapotgeschoten en medicijnen zijn er niet. Er is geen brandstof en geen
elektra. Wat als ze straks een operatie nodig heeft of als deze baby ook in een
couveuse moet net als Banyas? Kleren, laat staan babykleertjes, hebben ze niet.
Ze bezitten niets behalve de gouden ketting om de nek van moeder. Die kreeg ze
van papa en die mag in principe nooit weg.
Als zorgeloos meisje droomde ze er
vroeger van, om samen met haar hartsvriendin Laila, ooit de wereld te zien en
op reis te kunnen gaan. Die ambities zijn ruw stukgeslagen. Haar vriendin had
minder geluk dan zij. Na een luchtaanval moet ze zonder benen door het leven
gaan. Niets wat Carmel tegen haar zei, kon haar troosten. Doordat ze tegenwoordig
continue in beweging zijn en steeds verhuizen binnen de straten van de stad, is
het contact verwaterd. Er is echter geen dag dat ze niet aan Laila moet denken.
Wanneer ze het eens een moment vergeet, helpen de verminkingen die ze dagelijks
om zich heen ziet haar er weer aan herinneren.
Haar kleine zusje heeft elke avond
nachtmerries en begint overdag zelfs te stotteren, iets wat ze nooit eerder
deed. Ze haat deze oorlog. Uit zelfbehoud heeft ze haar vrolijke verleden
verdrongen, het lukt haar zelfs niet dat opnieuw scherp te stellen.
Bij het waterpunt staat een lange
rij wachtenden. Ze gaat achter in de rij staan en wist het zweet van haar voorhoofd.
Een man komt op haar af. O mijn god, Niet weer, verdomme. Schuw kijkt ze om
zich heen en knijpt haar ogen tot spleetjes om beter te kunnen kijken in het
schelle licht. Het duurt even voor ze in het silhouet met contouren de vroegere
kennis uit hun oude straat herkent. Voor even wordt het verleden opgerakeld en is
alles weer vertrouwd.
‘Hoe gaat het met jullie en met je
moeder?’ Hij kijkt haar vragend aan.
Ze slikt en zwijgt met een
gekwelde blik in haar ogen. Wat kun je antwoorden op zo’n vraag, zeggen dat het
leven een hel is? Dat weet iedereen hier zelf ook wel. ‘Het gaat wel, over twee
weken moet moeder bevallen.’ Ze slikt, haar lieve moeder die altijd zegt dat ze
de hoop niet moet opgeven. Het komt goed, wij zijn niet gemaakt van hout dat
snel verbrandt,’ zei ze gisteren nog tegen haar. ‘Vader is verdwenen.’ Ze trekt
een grimas.
De man schrijft iets op een
papiertje en overhandigt het met een grote glimlach aan haar. ‘Hier, geef haar
dit maar. Het is een adres waar vrouwen mogen bevallen. Dan hoeft ze dat niet
op straat te doen.’
Carmel krijgt het gevoel alsof ze
opeens de loterij heeft gewonnen. ‘Wat fijn, dank u wel.’ Ze hapt naar adem en klapt
in haar handen.
De man stopt een mooie rode appel
in haar handen. ‘Hij staat er nog, de appelboom in onze oude tuin. Stop hem
maar gauw weg voordat iemand het ziet. Doe je moeder de groeten en wens haar
het beste.’ Hij klopt even op haar schouder en verdwijnt in de menigte.
Wanneer ze eindelijk aan de beurt
is, vult ze haar vijf liter fles met water en sleept hem alert door de stad. Maar
al te goed kent ze de verhalen van grotere jongens die meisjes flessen afhandig
maken. De hitte slaat haar bijna tegen de vlakte. In de verte licht iets op. Ze
schrikt en heft haar hoofd op, is het bliksem of een bombardement? De lucht is
zwaar en gortdroog. Raketten slaan in. Als verdoofd ondergaat ze het spektakel
in de verte. Even onverwacht als het begon is het voorbij. Heelhuids en nerveus
keert ze met de fles water en de appel tussen de stofwolken terug naar hun
tijdelijke plek, met een golf van triomf over het goede nieuws dat ze bij zich
draagt.
Cecile Koops